Direct naar inhoud
Leerlingen voortgezet onderwijs maken Kijk- en luistertoets

Doeltaal óf voertaal? Duivels dilemma in toetsland

Dennis van den Broek, projectleider Kijk- en luistertoetsen Dennis van den Broek | Blogger | 21-10-2024 | Blog Het is een eeuwige discussie. Onder zowel docenten als leerlingen. Stel je de vragen in een toets luistervaardigheid Engels in de ‘doeltaal’ (dus Engels), of juist in de ‘voertaal’ (dus Nederlands)?

De ene groep vindt: “Het moet in het Nederlands, want anders toets je ook leesvaardigheid.” Terwijl de andere groep zegt dat leerlingen overweg moeten kunnen met opgaven in het Engels. Leerlingen zelf geven aan: “We hebben de opgaven liever in het Engels, zodat we niet hoeven te schakelen tussen twee talen.” Dit duivels dilemma geldt ook bij Duits, Frans en Spaans.

De praktijk
In de praktijk wordt op havo en vwo vaak met vragen in de doeltaal gewerkt. Op het vmbo voert het Nederlands de boventoon. Op een aantal schoolniveaus kent één toets een combinatie van opgaven in de doeltaal en in het Nederlands (= N in het schema). Concreet:

Schooljaar 2024-2025Duits (D)Engels (E)Frans (F)Spaans (S)
vmbo-bbNN
vmbo-kbNNN
vmbo-gtNE+NNN
havoD+NENN
vwoD+NEF+NS+N

Het experiment
Vorig schooljaar heeft Cito in de pretest van Engels op vmbo-gt onderzocht of de taal van de opgaven inderdaad verschil maakt. Er waren drie onderdelen om te pretesten: A, B en C. Waarbij we bij A en C een versie met Engelse en een versie met Nederlandse vragen afnamen. Onderdeel B was altijd in het Engels.

Voor dit experiment hebben we vier toetsvarianten gecreëerd. Die zijn elk door een andere groep van zo’n 200 leerlingen gemaakt. Alle varianten beginnen en eindigen met de onderdelen A of C. Het tweede deel is standaard B. Zo kunnen we in dat onderdeel de prestaties van de groepen met elkaar vergelijken. Schematisch:

variant 1variant 2variant 3variant 4
A (Engels)A (Nederlands)C (Engels)C (Nederlands)
B (Engels)B (Engels)B (Engels)B (Engels)
C (Nederlands)C (Engels)A (Nederlands)A (Engels)

De resultaten
Na de afnames hebben we de resultaten naast elkaar gelegd. En het lijkt er inderdaad op dat de onderdelen met Nederlandse vragen makkelijker zijn dan dezelfde onderdelen in het Engels. Bij onderdeel A is de score in het Engels gemiddeld een 6,4 en in het Nederlands een 6,9. Bij onderdeel C zijn dit een 5,5 (E) en een 6,0 (N).

Er blijkt nog een andere factor van betekenis te zijn: de positie van het onderdeel in de toets. Leerlingen ronden een toetsonderdeel beter af als ze dat als eerste maken, ongeacht de taal. Onderdelen A en C hebben een beter resultaat in het Engels én als eerste onderdeel dan in het Nederlands én als laatste onderdeel. Het ziet er dus naar uit dat niet alleen de taal van het onderdeel de moeilijkheid bepaalt, maar ook de positie. We nemen aan dat concentratie hier een rol speelt.

Nog een – voorlopige – opmerkelijke uitkomst: op het Engelstalige onderdeel B wordt verschillend gepresteerd. Bij de toetsvarianten 1 en 3, die starten met een Engels onderdeel, is de score een 6,5 en een 6,4. Voor de varianten 2 en 4 (met een Nederlands begin) zijn dit een 6,1 en een 6,3. De switch van het Nederlands naar het Engels schijnt de prestatie bij toetsonderdeel B negatief te beïnvloeden.

De slotsom
Wat kunnen we nu al concluderen? Leerlingen lijken opgaven in de voertaal én aan het begin van de toets makkelijker te vinden. De positie en de taal van de toetsonderdelen beïnvloeden dus de prestaties van de leerlingen. Ook de omschakeling van Nederlands naar Engels kan uitmaken. Hoeveel en waarom precies? En geldt dit ook voor andere talen? Dat gaan we verder onderzoeken. 

Nog vragen?
De luistervaardigheidstoetsen zijn onderdeel van de kijk- en luistertoetsen van Cito. Meer weten daarover?

🌐 cito.nl/luistertoetsen

📞 (026) 352 11 11

📧 klantenservice@cito.nl

Zoeken